(218) Heer, wij zijn bijeengekomen
[1]
Heer, wij zijn bijeengekomen,
mensen, overal vandaan;
had Gij ons niet meegenomen,
niemand was hierheen gegaan,
want wij schromen hier te komen,
volop in het licht te staan.
[2]
Komend uit een nacht van zonden
staan wij voor U, groot en klein,
en belijden onomwonden:
schuldig zijn wij en onrein.
Ach, wij vonden zoveel zonden
dat zij niet te tellen zijn.
[3]
Bron van liefde, zeer verheven,
helder stralend als de zon,
bleef uw warmte weg, maar even,
niemand die hier wezen kon -
hoogverheven licht ten leven
dat het duister overwon!
[4]
Laat uw liefde ons bestralen,
laat het licht zijn om ons heen;
Gij vergeeft wel duizend malen
onze zonden, één voor één.
Als wij falen, weer verdwalen
schijnt uw licht, uw licht alleen!