1. O God, de goede aarde,
de tuin die Gij ons gaf,
is niet meer groene gaarde,
is omgewoeld: een graf.
Wij zien met vrees en beven
geen rust, geen ruimte meer,
geen plaats om hier te leven
ontferm, ontferm U, Heer!
2. Hoe lang al diep begraven,
het gif is opgestaan,
vernietigt huis en have,
vreet heel de schepping aan;
de vogels en de vissen,
de hele atmosfeer
tast in het ongewisse;
ontferm, ontferm U, Heer!
3. Hoe moeten wij U loven
als al wat is vergaat,
verbrandt als in een oven
die niets in leven laat?
Doe, God, uw zon dan schijnen
en zend de vrede neer
op straten en op pleinen
ban uit het wanbeheer
4. Heer, help ons deze aarde
te hoeden als uw hof,
de roeping te aanvaarden
te leven tot uw lof,
te werken in vertrouwen
dat wij de ommekeer,
de nieuwe stad aanschouwen
het paradijs keert weer