(212) De hemel zoekt een woning
1
De hemel zoekt een woning -
hier vindt de Heer een huis:
een herberg voor een koning,
oase rond het kruis.
Hier stroomt de levensader
voor ieder, groot en klein,
zijn woord, het levend water,
hier schenkt Hij brood en wijn.
2
Wie zingt heeft niets te vrezen,
geen duivel en geen dood;
al zou ik niet genezen,
God draagt mij in zijn schoot.
De herder zal ons leiden,
werpt al uw zorg op Hem!
Hij zal u plaats bereiden -
ginds ligt. Jeruzalem!
3
De leeuwerik, de lijster,
de sperwer en de specht,
de mees, de mus - God wijst ze
een weg in haag en heg;
geen zwaluw hoeft te zaaien,
geen kievit ploegt het land,
geen merel hoeft te maaien -
wij eten uit Gods hand!
4
De donkerrode rozen,
de leliën des velds,
verblikken noch verblozen
als stilte storm voorspelt;
maakt u dan nu geen zorgen
alsof God u vergeet -
gaan wij vandaag én morgen
niet koninklijk gekleed?
5
De bloemen op de velden,
de vogels hemelhoog,
de kleinste musjes melden:
God houdt u in het oog!
Wie leeft in dat vertrouwen
zal achter ieder kruis
het hemels licht aanschouwen -
Gods pelgrims komen thuis!