(131) Wees gerust
U weet het, HEER,
ik ben niet arrogant, verbeeld me niets.
Ik doe niets bovenmenselijks,
maar weet steeds wie en wat ik ben
en overschreeuw dat niet.

Integendeel.
Ik zweeg toen ik bezorgd en angstig was.
‘Stil,’ zei ik, ‘stil maar, wees gerust.’
Ik was een moeder voor mezelf.
Ik ben een kind dat rust.
Jij, Israël,
vertrouw de HEER en wees gerust. Vandaag en morgen weer.