[1]
Laat mijn klacht ten hemel stijgen!
Mocht de Heer het oor toch neigen!
'k Roep tot God met luide stem,
in mijn noden zoek ik Hem.
Ach, ontroostbaar blijf ik wachten,
angstig waken alle nachten;
zie mijn hand blijft uitgestrekt,
daar God zich aan mij onttrekt.
[2]
Tracht ik aan mijn God te denken,
dan kan niets mij
blijdschap schenken.
Peins ik - zie, mijn geest versmacht
in een woordeloze klacht.
God is 't, die mijn slaap verhindert
en mijn onrust niet vermindert.
'k Denk aan dagen van weleer:
toch vind ik geen vrede meer.
[3]
's Nachts denk ik
aan 't spel der snaren
van vervlogen blijde jaren.
Overstelpt door bitt're smart,
vraagt mijn moegestreden hart:
"Zal God altijd mij verstoten,
Hij, die destijds heeft besloten:
'Mijn beloften zijn van kracht
van geslachte tot geslacht.'?"
[4]
"Heeft God zijn genâ vergeten?
Wil Hij van geen gunst meer weten?
Heeft Hij dan voor mij geen woord?
Duurt zijn zwijgen eeuwig voort?
Zal zijn goedheid, zo geprezen,
dan voor mij ten einde wezen?
Sluit Hij zich in gramschap toe?
Is mijn God zijn goedheid moe?"
[5]
'k Spreek na al die droeve vragen:
"Hierom is mijn ziel verslagen,
dit is mijn benauwenis,
dat Gods hand veranderd is."
- Nochtans, Heer, ik zal gedenken
wat uw gunst ons wilde schenken,
wat U eenmaal hebt volbracht,
onverhoopt en onverwacht.
[6]
Heilig zijn, o God, uw wegen!
Niemand spreek' uw grootheid tegen!
U hebt voor de ganse aard'
heel uw macht geopenbaard:
Israël, door U geheiligd,
hebt U eens verlost, beveiligd,
want uw arm heeft wonderbaar
't volk gered uit doodsgevaar.
[7]
Waat'ren zagen U en vluchtten,
diepe zeeën beefden, zuchtten,
vrees'lijk in uw majesteit,
hebt U Isr'el uitgeleid.
Wolken braken bij dit wonder;
onder 't grommen van de donder
schoten bliksems langs hun baan,
maar uw volk mocht veilig gaan.
[8]
Toen uw felle bliksemschichten,
huiverend de aard' verlichtten,
beefde overal de grond
bij de stem uit uwe mond.
Door de zee nam U uw wegen;
waar geen pad ooit was gelegen,
daar hebt U uw voet gezet.
Zo hebt U uw volk gered!
[9]
Niemand kon,
toen U 't liet trekken,
uw onzichtbaar spoor ontdekken.
U hebt Isr'el voortgeleid,
U bracht het in veiligheid.
Zorgzaam, als een goede herder,
voerde U uw schapen verder.
Mozes' en Aärons hand
bracht hen naar 't beloofde land.