1. Wij ploegen en wij zaaien,
bewerken trouw het land,
doch of wij zullen maaien,
dat staat in 's Heren hand.
Hij heeft het al geschapen,
't is door zijn hand gegaan;
Hij doet, terwijl wij slapen,
ontkiemen 't dorre graan.
refrein:
Elke goede gave daalt van de hemel neer,
de dank komt toe aan God de Heer,
geeft Hem alleen de eer!
2. De Heer zendt dauw en regen,
maanlicht en zonneschijn,
en zonder 's Heren zegen
kan 't veld niet vruchtbaar zijn.
Hij geeft om ons te sterken
het dagelijkse brood;
wij mogen medewerken, -
de wasdom komt van God.
refrein
3. Wat dichtbij is en verre,
't is alles van de Heer;
de strohalm en de sterre,
het musje en het meer,
de velden en de lanen,
de bossen en de hei,
de vruchten en de granen,
het wiss'lend jaargetij.
refrein
4. Hij doet de zon verrijzen,
des nachts licht ons de maan;
aan wind en wolken wijzen
zijn handen loop en baan.
De Heer wil ons verblijden
en lenigt onze nood.
Aan 't vee geeft Hij de weiden
en aan zijn mensen brood.
refrein
5. De Heer schenkt elke morgen
voor 't werken nieuwe kracht;
bij Hem zijn wij geborgen,
ook als de avond wacht.
Laat ons zijn goedheid loven
nu en te allen tijd
op aarde en daarboven
eens in zijn heerlijkheid.
refrein