(69) Red mij nu
1
Heer, houd mij vast, want ik word weggespoeld:
het water is te diep, de stroom te sterk.
Ik blijf u roepen, Heer, maar ik word moe,
mijn stem is weg en ik kan niet meer –
ik kan alleen maar wachten op mijn Heer.

Ik word gehaat, al weet ik niet waarom:
zij willen iets terug dat ik niet heb,
maar als ik schuldig was, dan wist u dat,
want u bent G’d. U bent onze Heer,
dus kom en red ons ook nog deze keer.

Heer, houd mij vast, want ik ben moe –
het wachten duurt zo lang.
Heer, houd mij vast, want ik word weggespoeld –
het water staat zo hoog.
Hoort u mij roepen?

2
Wat ik ook deed, ik deed het steeds voor U:
nu willen zelfs mijn broers mij niet meer zien;
de liefde voor uw werk zet mij in brand.
Uw vijand gaat tegen mij tekeer:
ik draag een rouwkleed en ik eet niet meer.

Ik word bekend, want ik ben volksvermaak –
en mijn verhaal wordt als een grap verteld:
en ik kan nergens met mijzelf terecht;
maar u bent goed: mijn gebed gaat door
en ik blijf hopen dat u mij ook hoort.

3
Heer, houd mij vast, want ik word weggespoeld:
de modder sleurt me mee en ik verdrink.
Laat u zich zien, mijn Heer, blijft u mijn vriend.
Ik wanhoop, Heer, en ik roep om u:
dus, als u mij komt redden, red mij nu.

Heer, helpt u mij, als u mij helpen kan:
ik sta voor gek bij onze vijanden,
met mijn gebroken hart en met mijn pijn –
ik hoop op troost, maar die vind ik niet
en niemand die mijn diepe wanhoop ziet.

4
Vraag ik om brood, dan krijg ik bitterheid
en als ik dorst heb, soms een glas azijn:
ik hoop dat iemand straks hun feest verstoort –
ze zien het niet, hoe hun eigenwaan
in lusteloze leegte ondergaat.

Heer, kom nu zelf en laat uw boosheid zien
hun huizen storten in, het land loopt leeg.
Uw oordeel over ons, dat deed al pijn
maar niets zo erg als hun leedvermaak:
Heer, Houd wie goed en slecht zijn uit elkaar.

5
Ik zing mijn lied, of u mij helpt of niet,
ik kom bij u, mijn Heer, met een nieuw lied.
De Heer zal blij zijn met mijn dankbaarheid,
dus wees niet bang, geef de hoop niet op:
wat klein en zwak is, reken maar op G’d.

Laat iedereen die iets van adem heeft
maar meedoen met mijn lied: ik zing voor hem,
want hij bouwt verder aan Jeruzalem
en op een dag is hij uitgebouwd –
dan woont daar iedereen die van G’d houdt.