1
Omdat u van ons houdt, HEER, zal ik zingen
voor iedereen die lang na mij geboren is
zodat zij weten dat uw liefde blijvend is,
want David heeft u zelf horen beloven:
Wij zullen vrienden zijn. Wij zullen samen gaan
en als je zoon jou opvolgt, zal ik naast hem staan.
Ook in de hemel wordt voor u gezongen
door engelen, die heel de dag dicht bij u zijn,
want u bent God, die nooit op iets of iemand lijkt.
Mijn God, die steeds de sterkste is gebleken,
die alle woeste golven met zijn hand kalmeert –
het monster vlucht, uw vuist komt op uw vijand neer.
U bent de God van hemel en van aarde,
die noord en zuid bedacht, die alle mensen kent.
Wij zien de bergen, HEER. Wij zien hoe groot u bent.
U hebt de hele wereld in de vingers:
uw hand is overal. Uw goede wet regeert
en wij herkennen u aan trouw en liefde, HEER.
Gelukkig zijn de mensen die dit weten,
die voor u komen zingen, die dicht bij u zijn.
Uw liefde houdt hen elke dag weer overeind.
U hebt ons onze trots teruggegeven.
Omdat u God bent, hebt u ons weer sterk gemaakt,
want wij zijn veilig, als uw koning naast ons staat.
2
U hebt uw volk een mooie droom gegeven:
Ikzelf heb David uitgekozen voor zijn taak
een herdersjongen die ik jullie koning maak
en samen zijn we sterk, ik blijf hem helpen
en voortaan zal hij overal de sterkste zijn
want wie met hem komt vechten, die verliest van mij.
Mijn liefde en mijn trouw zal ik hem geven
en omdat ik het ben, wordt hij een machtig man
die zeeën en rivieren overwinnen kan.
Hij rekent op mijn hulp en hij zal zeggen:
‘U bent mijn vader en u bent mijn grote God’,
en ik noem hem mijn zoon, mijn zoon die koning wordt.
Hij zal mijn liefde nooit hoeven verliezen:
de afspraak met de hele lijn van David staat.
Zolang de zon nog opkomt, zal ik bij hen zijn,
maar als zij van hun kant de regels breken,
dan ben ik weg, dan hebben zij dit zelf verdiend,
dan zullen zij alleen nog maar ellende zien.
Toch zal ik steeds van David blijven houden.
Hem blijf ik altijd trouw. Hem stel ik nooit teleur,
zoals ik heb gezegd. Dat zweer ik bij mijzelf.
Zijn koningshuis zal altijd blijven groeien
zolang de zon nog schijnt, zolang de maan bestaat.
Ik ben zijn trouwe God en ik zal naast hem staan.
Tegenstem 2
U hebt een droom gegeven:
Ik kies David voor zijn taak.
Een herder maak ik koning
en ik blijf hem helpen:
hij zal steeds de sterkste zijn.
Wie met hem vecht, vecht met mij.
Ik zal hem alles geven:
ik maak hem een machtig man
die van de zee kan winnen.
Hij zal van mij zeggen:
‘U bent vader, u bent God’,
hij, mijn zoon die koning wordt.
Hij zal mij nooit verliezen,
want de oude afspraak staat
zolang de zon blijft schijnen.
Als zij met mij breken,
hebben zij het zelf verdiend,
zullen zij ellende zien.
Toch blijf ik van hem houden
en ik stel hem nooit teleur,
dat zeg, dat zweer ik bij mijzelf.
Hij zal blijven groeien
zolang zon en maan bestaan.
Ik, zijn God, zal naast hem staan.
3
En toch bent u uw koning nu vergeten.
Al was hij dan uw knecht, de afspraak geldt niet meer.
Zijn troon ligt op de grond, hij is kapot gemaakt.
Zo zijn de muren van zijn stad gevallen.
U hebt de wereld om hem heen in puin gelegd.
Het land wordt leeggeroofd. Zijn goede naam is weg.
U hebt de vijand ruimte willen geven
en reden om te lachen, HEER. Ons zwaard is bot,
zodat de koning elke keer verslagen wordt.
Zijn schoonheid is in korte tijd verdwenen.
Zijn troon is omgegooid en dat hebt u gedaan.
Zijn jeugd is opgedroogd. Hij schaamt zich voor zijn naam.
Hoe lang nog laat u niets meer van u horen?
Hoe lang blijft u nog boos? U weet hoe zwak wij zijn,
hoe kort wij leven, HEER, en dood gaat iedereen
U zou toch steeds van David blijven houden?
Wij worden uitgelachen en voor gek gezet.
Uw vijand krijgt zijn zin. Hij lacht uw koning weg.
Tegenstem 2 (steeds te herhalen)
U kunt David
niet vergeten,
niet vergeten.
U kunt David
niet vergeten,
niet vergeten.
Tegenstem 1
U bent mij nu vergeten.
Onze afspraak geldt niet meer
en ik ben kapot gemaakt.
Muren zijn gevallen,
u hebt mij in puin gelegd.
Heel mijn goede naam is weg.
U wilde ruimte geven.
Ach, mijn HEER, ons zwaard is bot.
Kijk hoe hij verslagen wordt.
Alles is verdwenen.
U hebt ons dit aangedaan.
David schaamt zich voor zijn naam.
Laat u nu niets meer horen?
U weet toch hoe zwak wij zijn,
dat wij moeten sterven?
U zou van hem houden,
maar wij zijn voor gek gezet.
Nu lacht hij uw koning weg.
CODA
(tegenstem bij laatste couplet,
naast Lead, Tegenstem I en II):
Amen, amen, amen.