(109) Blijf niet zwijgen
stem
Als ik u ter sprake breng
kom ik altijd taal tekort.
Blijf dan ook niet zwijgen, God,
als ik vals beschuldigd word
door geboren leugenaars
die mij naar het leven staan.
God, u weet: ik bid voor hen,
maar mijn liefde maakt ze kwaad.
Liefde is hun blijkbaar vreemd.
Hoor hun woorden, vol van haat:

tegenstemmen
Dat hij pijnlijk wordt beschuldigd,
zonder grond wordt aangeklaagd.
Dat geen mens hem nog verdedigt.
Dat ook bidden hem niet baat.
Dat de rechter hem laat hangen.
Dat zijn dagen zijn geteld.
Dat een ander op zijn stoel komt,
in zijn plaats wordt aangesteld.
Dat zijn kind geen sterke vader,
dat zijn vrouw geen man meer heeft.
Dat ze eeuwig moeten zwerven
omdat niets hun overbleef.

stem
God, laat dit de pijl zijn
waarmee u hen treffen zal.
Laat ze stikken in hun leugens,
trappen in hun eigen val.

tegenstemmen
Dat de schuldeisers verdelen
wat hij moeizaam had gespaard.
Dat zijn vrienden hem vergeten,
dat geen mens nog naar hem vraagt.
Dat zijn kinderen ontsporen
en dat niemand om hen geeft.
Dat de HEER de grote zonden
van zijn ouders niet vergeeft.
Dat de schande van zijn moeder
niet door God wordt uitgewist.
Dat zijn ouders, dood, begraven,
door geen mens worden gemist.

stem
God, laat dit de pijl zijn
waarmee u hen treffen zal.
Laat ze stikken in hun leugens,
trappen in hun eigen val.

tegenstemmen
Want die man bedroog de armen,
hun ellende liet hem koud.
Mensen die wanhopig waren
bracht hij nog meer in het nauw.
Hij vervloekte met genoegen,
er kon nooit een zegen af.
Laat hij zelf dan ongezegend
en vervloekt zijn in zijn graf.
Dat zijn vloeken als een riem zijn
die hem veel te nauw omsluit.
Dat ze schuren, dat ze striemen,
dat ze krassen in zijn huid.

stem
God, laat dit de pijl zijn
waarmee u hen treffen zal.
Laat ze stikken in hun leugens,
trappen in hun eigen val.

Maar ik smeek u, help mij, God,
en bevrijd mij, om uw naam.
U bent liefde, u bent trouw,
ik ben arm en diep geraakt.
Als een schaduw los ik op
en verdwijn ik in de nacht.
Als een tor word ik vertrapt.
Door het vasten ben ik zwak,
struikel ik mijn dagen door,
uitgelachen, diep veracht.

Laat u mij toch merken, God,
dat u mij genadig bent.
Laat mijn vijanden dan zien
dat uw hand mij redding brengt.
Hun vervloeking raakt me niet,
als u mij gezegend hebt.
Laat ze in hun overmoed
maar vernederd worden, God,
en gun mij dan het plezier
dat ik met die schande spot.

Straf dan al die leugenaars
door wie ik verketterd word.
Laat ze boeten voor hun spot.
Laat ze zelf voor gek staan, God!
Laat opvallend zichtbaar zijn
wat hen minderwaardig maakt.
In het midden van zijn volk
dank ik God en breng hem eer,
want hij neemt het voor mij op
en hun oordeel telt niet meer.