(79) O heilige God, er zijn vreemden gekomen
[1]
O heilige God,
er zijn vreemden gekomen!
Zij hebben uw heilige tempel ontwijd.
De trots van Jeruzalem is ingenomen;
[2]
vernield zijn haar muren,
een puinhoop gelijk.
Uw knechten zijn dood
en de gieren genieten.
Geen graven te delven,
wel bloed te vergieten.
[3]
Nu honen de volken,
de buren zij spotten.
Hoe lang nog, o Here,
hoe lang treft ons blaam?
Heer, blijft nu uw woede
ons leven beknotten?
[4]
Wanneer is ons land weer
een landstreek van naam?
Wij zijn uitgeplunderd
en kunnen niet wennen
aan 't juk van de volken
die U niet erkennen.
[5]
En neem ons niet kwalijk
wat voorouders deden.
Maar kom ons te hulp,
stort uw meeleven uit.
Wij zijn zeer verzwakt
over al onze leden.
[6]
Uw eer staat op 't spel,
zie de vijand lacht luid.
Vergeef onze zonden,
o Heer, wil ons dragen.
"Waar is jullie God",
zullen volken ons vragen.
[7]
Laat moordenaars weten
dat U ze zult straffen.
Maak ons tot getuigen
van uw grote macht.
[8]
Gevangenen zuchten,
wil vrijheid verschaffen.
Betaal zevenvoud
die het recht heeft ontkracht.
Dan zullen geslachten
voor eeuwig U danken,
uw roem luid bezingen
met prachtige klanken.