(36) Psalm 36
1. De goddeloze hoort een stem:
vanbinnen spreekt het kwaad tot hem.
Gods wet is hij vergeten.
Zijn hart is met verderf gevuld.
Hij heeft geen inzicht in zijn schuld.
Hij speelt met zijn geweten.
Wanneer hij ’s nachts zijn ogen sluit
broedt hij nog slechte plannen uit.
Hij kiest verkeerde wegen.
Hij wijst verblind en arrogant
een eerlijk leven van de hand.
Hij gaat het kwaad niet tegen.

2. Uw liefde raakt het hemelblauw.
Tot in de wolken reikt uw trouw;
uw heil is hoog verheven.
Uw recht, wijd als de oceaan,
blijft als een berg onwrikbaar staan;
U zegent al het leven.
God, U deelt van uw overvloed
bij U in huis, waar U ons voedt
en waar wij schuilen mogen.
Bij U stroomt voor wie dorstig is
het levend water, helder, fris.
Uw licht verlicht de ogen.

3. Laat zien aan wie uw macht erkent
dat U een God van liefde bent;
doe recht aan de oprechten.
Bewijs dat U van kwaad bevrijdt
door goedheid en rechtvaardigheid,
dat U voor mij wilt vechten.
Verwaande mensen zoeken mij.
Ze komen stampend dichterbij;
ze willen mij verjagen.
Maar U komt mij te hulp gesneld.
Daar ligt de vijand, uitgeteld.
Hij is totaal verslagen.