(169) De koning van Egypteland
1. De koning van Egypteland
trok al zijn legers saam.
Ons lot was echter in Gods hand.
Geprezen zij zijn Naam!
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

2. Hun ruiters zaten hoog te paard,
hun wagens reden snel.
Maar hoger nog verheven is
die streed voor Israël.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

3. De aarde dreunde van geweld,
de lucht zag zwart van stof,
Maar met ons was de sterke held.
Zing, Israël, zijn lof.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

4. Zijn adem baande ons een pad,
de wind werd bondgenoot.
De vijand echter vond zijn graf
in 't water van de dood.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

5. Voor altijd worden man en paard
verzwolgen in de vloed.
Maar rondom is de naam vermaard
van Hem die wond'ren doet.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.

6. Looft nu de Heer met snarenspel
en heft de tamboerijn,
want Hij verloste Israël.
Geprezen moet Hij zijn.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.
Zingt de Heer, want Hij is hoog verheven,
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee.