(81) Jubelt voor de Heer
[1]
Jubelt voor de Heer,
juicht in uw gezangen.
Jacobs God zij eer.
Hij heeft alle macht,
Hij is onze kracht,
Hij moet lof ontvangen.
[2]
Zingt bij harp en luit,
slaat de tamboerijnen.
Bij bazuingeluid
breekt de feestdag aan.
Laat bij volle maan
heel het volk verschijnen.
[3]
God heeft Israël
dit gebod gegeven.
't Werd op zijn bevel,
toen Egypteland
beefde voor zijn hand,
Jozef voorgeschreven.
[4]
Hoort des Heren woord
door Hemzelf gesproken:
Ik heb u verhoord,
van uw last bevrijd.
't Juk der dienstbaarheid
is door Mij verbroken.
[5]
Ik heb in de strijd
u mijn hulp gegeven.
Uit de donkerheid
sprak Ik van gena.
Maar bij Meriba
toetste Ik uw leven.
[6]
Hoor, o Israël,
leef naar mijn geboden.
Dit is mijn bevel:
geef geen afgod eer,
buig u nimmer neer
voor de vreemde goden.
[7]
Eer dan Mij alleen,
'k ben uw God, de Here.
Ik die u voorheen
veilig door mijn hand
uit Egypteland
leidde, Mij ter ere.
[8]
Open maar uw mond,
bid tot Mij vrijmoedig,
pleit op mijn verbond:
al wat u ontbreekt,
schenk Ik, als u 't smeekt,
mild en overvloedig.
[9]
Maar mijn volk heeft niet
naar Mij willen horen.
Toen het Mij verliet,
liet Ik hen begaan
in hun eigen waan
op verkeerde sporen.
[10]
Ach mocht Israël
toch mijn wegen leren.
Waarlijk, Ik zou snel
door mijn sterke hand
's vijands tegenstand
triomferend keren.
[11]
Haters van de Heer
zouden Hem dan vrezen,
bogen veinzend neer
voor zijn aangezicht.
Aan Gods strafgericht
zou geen einde wezen.
[12]
Ik zou u tot spijs
welig graan doen groeien
en als klaar bewijs
van de goedheid Gods
honing uit de rots
als een beek doen vloeien.