(82) Zie, God staat op en spreekt de goden aan
[1]
Zie, God staat op
en spreekt de goden aan.
Hij roept hen op
voor Hem terecht te staan.
"Hoelang nog spreekt u
onrechtvaardig recht,
waarom geen straf
de bozen aangezegd?
[2]
Doet recht de zwakken,
maakt gevang'nen vrij,
bevrijdt de armen
uit hun slavernij".
[3]
Maar alle goden zijn
vol onverstand,
begrijpen niet
de werken van Gods hand.
Zij tasten rond,
verward in duist're nacht.
De wereld wankelt,
zo vergaat hun macht.
[4]
Ik noemde hen ooit goden,
ja zelfs meer,
ooit zonen van de allerhoogste Heer.
[5]
Maar nu spreekt God:
"Als mensen sterven zij.
De eeuwigheid gaat hen geheel voorbij".
Als aardse vorsten die ten onder gaan
is 't met hun macht
en aanzien nu gedaan.
Sta op als rechter, breng de vrede weer,
want alle volkeren bezit U, Heer.