1. Zoals een arm, vertroostend om mij heen,
zo teder ligt uw liefde om mijn leven.
Ben ik soms moe en moederziel alleen
op smalle paden en langs steile wegen
en is mijn hart zo hard gelijk een steen,
Gij streelt mij zacht - uw vingers zijn een zegen.
2. Zoals een arm, een uitgestoken hand,
zoals het licht dat glimlacht in de bomen,
zoals een wolkbreuk boven dorstig land,
zo zijt Gij menigmaal tot mij gekomen,
als ik door nacht en ontij overmand
niets anders zag dan doden in mijn dromen.
3. Zoals een klauw, een ijzersterke tang,
zo is de angst: ijskoud en ongenadig,
een beest, een geest, een spookbeeld nachtenlang.
Hoe anders Gij! - o God, hoe warm, weldadig
zegt mij uw stem: Mijn kind, wees maar met bang;
als Ik het wil, is zelfs de dood genadig!
4. Zoals een arm, zo vriendelijk en zacht
hebt Gij uw liefde om mij heen geslagen;
altijd als ik geen morgen meer verwacht
vraagt Gij vandaag het nog met U te wagen.
Mijn God, al moet ik door de langste nacht,
Gij zult mij slapend in uw armen dragen!