(9) Met heel mijn hart dank ik U, Heer
[1]
Met heel mijn hart dank ik U, Heer,
met vreugde breng ik U de eer.
Uw wonderdaden wil ik noemen,
uw naam bij alle mensen roemen.
Toen U verscheen, o God geducht,
zijn al mijn vijanden gevlucht.
Zij struikenden en vielen neer,
zij kwamen om door U, o Heer.
[2]
Zo hebt U, Heer, naar heilig recht
voor ieders oog mijn zaak beslecht.
De rechterstoel hebt U bestegen.
Uw dreigen klonk mijn vijand tegen.
Zijn trots en naam hebt U beslist
voor eens en altijd uitgewist.
Zijn steden zijn geheel vergaan
en niemand weet van hun bestaan.
[3]
Maar God is koning voor altijd,
Hij troont tot in der eeuwigheid.
God is rechtvaardig in 't regeren.
De volken zal Hij 't oordeel leren.
Voor onderdrukten is de Heer
een burcht, een fort, een tegenweer.
Wie U in liefd' is toegedaan
zal onder uw bescherming staan.
[4]
Psalmzingt God, die op Sion woont,
bezingt Hem, die voor eeuwig troont.
Vertelt de volkeren zijn daden.
Klagen de armen Hem hun schade,
Hij laat het kwaad niet ongestraft.
Ellendigen wordt recht verschaft.
Heb medelijden met mij, Heer,
zie mijn ellende, redt mij weer.
[5]
Mijn vijanden bedreigen mij,
maak van het dodenrijk mij vrij.
In Sion zal ik het vertellen,
bij poort en plein Gods daden spellen.
De volken vielen in hun kuil
- zij hielden netten voor mij schuil -
Hun voeten raakten daar verward,
zij werden in hun kwaad benard.
[6]
De Heer heeft zich aan elk getoond,
zich als rechtvaardige betoond.
De goddelozen zijn gebonden,
hun netten hebben hen omwonden.
Omdat zij God vergeten zijn,
wacht hen nu dodenrijk en pijn.
Maar God vergeet de armen nooit,
hun hoop wordt eindelijk voltooid.
[7]
Sta op, Heer, laat de zege niet
aan stervelingen, maar gebied
de volken voor U saam te komen.
Doe hen niet aan uw recht ontkomen.
Verschrik hen, Heer en maak hen bang,
zodat ze weten levenslang
slechts sterveling te zijn voor U.
Verschaf ons recht Heer, doe het nu!