[1]
De Heer alleen regeert,
als koning hoog geëerd
tot aan de verste stranden.
Verheugt u, alle landen.
[2]
Hij hult in majesteit,
in wolk en donkerheid.
Zijn troon staat vast en hecht,
gegrond op heilig recht
en op gerechtigheid.
[3]
Een vuur gaat voor Hem uit,
een vlam die niemand stuit,
verzengt aan alle zijden
hen die zijn macht bestrijden.
[4]
De aarde, fel verlicht,
beeft voor zijn bliksemschicht.
Voor 't heilig aanschijn Gods
versmelten berg en rots,
als Hij de wereld richt.
[5]
De hemel wijd en zijd
meldt Gods gerechtigheid,
blijf die alom vertolken.
Zijn luister zien de volken.
[6]
Aanbidt alleen de Heer,
geeft aan geen beelden eer.
Geen afgod houdt ooit stand,
geen werk van mensenhand.
Buigt u dan voor Hem neer.
[7]
Uw oordeel lang verwacht,
dat Sion vreugde bracht,
deed Juda's dochters juichen
en U haar dank betuigen.
[8]
Van U is 't koninkrijk.
Geen god is U gelijk.
U, Here, die regeert,
wordt door uw volk geëerd
met menig huldeblijk.
[9]
U, die de Heer bemint,
bij Hem bescherming vindt,
als goddelozen woeden,
wil voor het kwaad u hoeden.
[10]
't Is God die vreugde spreidt
voor wie zijn naam belijdt.
U, die oprecht gelooft,
nooit wordt uw licht gedoofd.
Weest in de Heer verblijd.