[1]
God is koning, hoog verheven,
op de cherubs is zijn troon.
Dat de volken voor Hem beven
met respect als ondertoon.
Sion kent de macht des Heren,
is zijn wonderen gewoon.
Laat elk volk zijn grootheid eren.
Heilig is Hij, hemelhoog.
[2]
Heer, U bent een machtig koning.
In uw hart begint het recht.
Regels zijn een veil'ge woning
voor een ieder, goed of slecht.
Door uw wet en recht te geven
wijst U op uw heiligheid.
Onderwerp je, kies het leven.
Heilig is Hij: Majesteit.
[3]
Mozes en Aäron hoorden
tot zijn priesters van weleer.
Samuël vroeg God te horen,
knielde voor zijn altaar neer.
Wie Hem aanroept wordt geantwoord.
Uit de wolkkolom sprak God.
Aan Gods wetten en geboden
hield men zich naar zijn gebod.
[4]
Here, God, U schonk het leven
aan uw volk dat schuldig was.
Al de schuld hebt U vergeven,
maar geen kwaad bleef ongestraft.
Ieder moet zijn macht erkennen.
Buig je neer voor onze God.
Niemand zal het nog ontkennen:
Heilig, heilig; Hij is God!